Tijdens uw opname in het Maastricht MUMC+ blijkt dat u (mogelijk) besmet bent met Clostridium difficile.
In deze folder leest u meer over deze bacterie en de maatregelen die wij nemen bij een besmetting.
Wat is Clostridium difficile?
Clostridium difficile is een bacterie die voorkomt in de darm.
Meestal wordt u hier niet ziek van.
Bij aantasting van de darm kan deze bacterie zich snel vermenigvuldigen en ziekmakende gifstoffen maken. Bijvoorbeeld door het gebruik van antibiotica.
U kunt dan last hebben van:
- diarree
- misselijkheid
- buikpijn
- krampen
- soms koorts
- soms slijm en bloed bij de poep
Ernstigere complicaties komen bijna nooit voor.
Hoe kunt u besmet worden?
Clostridium difficile zit in de poep. Als u naar het toilet (wc) gaat, kunnen de toiletbril, de spoelknop en andere voorwerpen besmet worden.
Doordat u deze voorwerpen met uw handen aanraakt, kan de bacterie via uw handen hierop terecht komen. Daarom is het belangrijk dat u uw handen goed wast, zeker na toiletgebruik.
U bent besmettelijk voor anderen vanaf het moment dat u klachten kreeg, tot 2 dagen nadat uw klachten verdwenen zijn.
Isolatiemaatregelen in het ziekenhuis
Heeft u klachten van Clostridium? Dan gaat u in contactisolatie.
Dit betekent dat u op een één-persoonskamer ligt en dat er tijdens de verzorging extra hygiënemaatregelen zijn. Tijdens uw verzorging moet iedereen de handen wassen met water en zeep. Handalcohol doodt de Clostridium difficile namelijk niet.
De isolatiemaatregelen stoppen als u 48 uur klachtenvrij bent. U bent dan niet meer besmettelijk voor anderen. Uw behandelend arts kan dit beoordelen.
Bezoek
U mag bezoek ontvangen. Uw bezoek mag andere patiënten bezoeken als zij dit willen. U wordt dan als laatste bezocht. Bij het weggaan van uw kamer moeten de bezoekers de handen wassen met water en zeep.
Maatregelen thuis
Wanneer u weer thuis bent, hoeft u niet in isolatie. Wel is het belangrijk dat u heel goed uw handen wast, nadat u naar het toilet bent geweest.
Contact
Heeft u na het lezen van deze tekst nog vragen? Dan kunt u deze altijd stellen aan uw behandelend arts of verpleegkundige.